De Zwitserse schrijver Martin R. Dean wordt zeventig en reflecteert op het racisme dat hem zijn hele leven heeft vergezeld


Martin R. Dean leerde slechts geleidelijk en pijnlijk dat hij anders was dan de meeste anderen. De andere kinderen moeten het hem verteld hebben, net als de volwassenen, en de leraren op school hebben hem dit neerbuigend verteld. En bij de voetbalclub werd hij beschouwd als een slimme speler. Omdat hij een donkere huid had, stonden donkere voetballers bekend als uitzonderlijk getalenteerd en extreem gevaarlijk. Dat Dean niet in het stereotype paste, maakte het alleen maar erger.
NZZ.ch vereist JavaScript voor belangrijke functies. Uw browser of advertentieblokkering blokkeert dit momenteel.
Pas de instellingen aan.
Martin R. Dean wist destijds nog niet wat racisme was; als zoon van een Zwitserse moeder en een jongeman van Indiaanse afkomst, afkomstig van het Caribische eiland Trinidad en Tobago, kreeg hij er alleen aan den lijve mee te maken.
In 1982 realiseerde hij zich opnieuw dat hij anders was dan de anderen toen zijn eerste boek verscheen. Deze nietsvermoedende man werd echter getroffen door een compleet nieuwe schok. Een foto van de auteur verscheen in de krant naast een recensie van zijn roman "De Verborgen Tuinen". Hij was verlamd van afschuw en vroeg zich af wat mensen ervan zouden denken. "Kan iemand die er zo uitzag überhaupt als schrijver worden beschouwd?" Hij sloot zich op in zijn huis en durfde nauwelijks naar buiten.
Martin R. Dean vertelt het verhaal in de onlangs verschenen essaybundel 'In the Echo Chambers of the Stranger'. Tegen de tijd dat zijn debuutroman verscheen, had hij allang geleerd wat racisme was en hoe het hem beïnvloedde. Maar deze kennis veroorzaakte eerder schaamte dan woede. Hij voelde zich betrapt als een bedrieger, als iemand die een rol aannam die niet de zijne was.
Veracht door stiefvaderTot op de dag van vandaag draagt Dean twee grote wonden met zich mee. Ze waren altijd aanwezig in zijn werk, zelfs als er niet over gesproken werd. De ene wond was zijn afkomst en erfgoed, waardoor hij een zichtbare vreemdeling in dit land was. De andere was nog pijnlijker: zijn moeder en onbeminde stiefvader dwongen hem tot medeplichtigheid bij het uitwissen van juist dit erfgoed.
Kort na zijn geboorte scheidde Deans moeder van de vader van het kind in Trinidad en Tobago, waar ze in november 1955 naartoe waren gereisd. De moeder bleef nog ongeveer vier jaar bij haar zoon in het Caribisch gebied: lang genoeg om een blijvende indruk op het kind achter te laten, maar te kort om zich er thuis te voelen. Het belangrijkste was echter dat ze met een andere man, eveneens van Indiase afkomst, naar Zwitserland terugkeerde, die, zoals ze zelf toegeeft, een hekel had aan Deans biologische vader en daarom ook zijn zoon afwees.
De omstandigheden waarin dit kind zich bevond, waren niet gemakkelijk. En als Italianen begin jaren zestig in Zwitserland al als ondraaglijk buitenlands werden beschouwd, hoe kon een kind met een donkere huid dan opvallen? Hij groeide dus op met een dubbele handicap.
Dit is het onderwerp van het eerste en langste deel van Martin R. Deans essaybundel. Het hoofdstuk draagt de ietwat pretentieuze titel "Portret van de jongeman als schrijver", ontleend aan James Joyce en om onduidelijke redenen hernoemd. Hierin recapituleert Dean de beginfasen van zijn levensverhaal, zoals hij die al had beschreven in zijn roman "Tobacco and Chocolate" uit 2024, aangevuld met een soort intellectuele autobiografie.
Gereproduceerde clichésDe passages waarin Dean diep in zijn herinneringen duikt, zijn ontroerend en aangrijpend. Hij stelt zich voor dat hij een kind, tiener en student was, en hij slaagt erin indrukwekkende scènes te creëren. Maar zodra hij ze met zijn intellectuele vaardigheden aanpakt, smoort een mix van overambitieus en grillig denken wat hij zich zo levendig heeft voorgesteld.
Dit komt soms onbedoeld komisch over, bijvoorbeeld wanneer hij nadenkt over de zogenaamd vacante positie van pijlerheilige in de Zwitserse literatuur na de dood van Dürrenmatt en Frisch. Hij concludeert met spijt dat auteurs met een migratieachtergrond nooit voor die functie in aanmerking zouden komen. Dean weet ook dat het idee van literaire pijlerheiligen sowieso ouderwets is en nooit een onderscheid heeft gemaakt. Maar het kan hem niet schelen, zolang hij maar een vermeende discriminatie aan de kaak kan stellen.
Af en toe uit dit nonchalante denken zich in clichétaal. Dean herinnert zich dat sommige meisjes "aannamen dat hij een onstuimige minnaar was" vanwege zijn huidskleur. Hij spreekt dit tegen door, zonder ironie, het cliché te reproduceren waar de meisjes voor gevallen waren, alsof er een kern van waarheid zat in het – racistische? – stereotype: "Ik was geen vurige Latijns-Amerikaanse minnaar." Alsof hij de uitzondering op de regel was, herhaalt Dean: "Ik was niet iemand die mannelijkheidsrituelen aanbad."
Eenvoudige wereldvisieDean bezwijkt aan een vergelijkbare kortsluiting in zijn meeslepende herinneringen aan de films van Alain Tanner en Claude Goretta uit de vroege jaren 70. Hoewel er geen niet-blanken in voorkomen, zegt Dean, "voelden mensen van kleur zich thuis in deze films". Voor het eerst "ontstond er een rommelig Zwitserland" met "asbakken vol sigarettenpeuken" en "garage tweedehands auto's" op straat, schrijft Dean. De filmhelden van Tanner en Goretta zijn alternatief, vrolijk en rebels, terwijl de "preutse, model-Zwitsers" stijf en bekrompen zijn.
Misschien zijn de films echt zo simplistisch (waarschijnlijk niet). Maar het is heel goed mogelijk dat Zwitserland destijds vol bourgeois was. Maar daar gaat het niet om. Dean lijkt te proberen uit te leggen waarom niet-blanken zich op hun gemak zouden hebben gevoeld in deze films: omdat ze rebelse, vrolijke en alternatieve mensen in een rommelig Zwitserland lieten zien. Meent hij dat echt? Omdat "mensen van kleur" zo zijn en het zo leuk vinden? Nee, dat kan hij niet serieus menen.
Ga waar het pijn doetOp al deze punten krijg je een idee van wat Dean probeert te zeggen. Maar het staat niet op die manier opgeschreven. Dit is deels onhandigheid, deels een gevolg van reflexief denken zonder de nodige zelfreflectie als correctie.
Martin R. Dean gaat door het leven met twee grote wonden. Ze zullen nooit helen, maar hij heeft er een paar fantastische boeken van gemaakt, niet in de laatste plaats de roman "My Fathers" uit 2003. Dean is tevens een begaafd essayist met originele ideeën en taalkundige elegantie, die niet tevreden is met het eerste idee of de meest voor de hand liggende formulering. Maar waar de pijn in deze wonden klopt, laten zijn taalgevoel en zijn kalmte hem vaak in de steek. Het vergt moed om te blijven zoeken waar het pijn doet. Daarvoor verdient Martin R. Dean, die vandaag zeventig wordt, groot respect.
Martin R. Dean: In de echokamers van de vreemdeling. Essays. Atlantis-Verlag, Zürich 2025. 192 pp., CHF 24,90.
nzz.ch