Polen heeft mogelijk de hoogste energietransitiekosten van Europa

- De risico's die gepaard gaan met de energietransitie van de industrie in EU-landen zijn niet gelijk verdeeld, waardoor de structurele ongelijkheden tussen economieën dreigen te vergroten.
- De verschillen zijn het gevolg van verschillende economische structuren: terwijl Duitsland, Frankrijk of Zweden relatief gemakkelijker de overstap kunnen maken naar een emissiearme economie, staan Polen, Bulgarije of Slowakije voor veel grotere uitdagingen.
- Het aandeel steenkool in de Poolse energiesector daalde van ongeveer 70% in 2022 naar ongeveer 54% in 2024. Dit is een van de snelste reductieprocessen in Europa.
In het CO2-marktrapport van augustus 2025, opgesteld door het Nationaal Centrum voor emissiebalancering en -beheer (KOBiZE), werd gemeld dat de Europese denktank Bruegel een artikel had gepubliceerd met de titel "Measuring GDP at risk in the low-carbon transition" (Het meten van het BBP in gevaar bij de transitie naar een koolstofarme economie). Hierin probeert hij antwoord te geven op een fundamentele vraag: welk deel van de economie van afzonderlijke EU-landen wordt blootgesteld aan de risico's die gepaard gaan met de transitie naar een koolstofarme economie?

Om dit te testen, creëerden de auteurs een tweefasenmodel.
De eerste is het identificeren van sectoren die risico lopen. Ten eerste hebben we de sectoren geïdentificeerd die het meest te lijden zouden hebben onder de transitie van fossiele brandstoffen (bijvoorbeeld de zware industrie, kolengestookte elektriciteitscentrales en transport). Deze vormen het deel van het bbp dat "risico loopt".
De tweede fase omvat het beoordelen van de paraatheid van sectoren. In deze tweede stap wordt onderzocht hoe goed deze sectoren voorbereid zijn op verandering. Een belangrijke maatstaf is de koolstofintensiteit van de economie – hoe hoger de intensiteit, hoe lager het vermogen tot snelle transformatie. Deze aanpak stelt ons in staat om het percentage van het bbp van een bepaald land te schatten dat risico loopt op transformatie.
Toepassing van de methode in de EU-context heeft aangetoond dat Midden- en Zuidoost-Europa de meest kwetsbare landen zijn, waar de zware industrie en energie-intensieve sectoren nog steeds een aanzienlijk deel van het bbp uitmaken. West-Europese landen, die meer afhankelijk zijn van diensten en emissiearme industrieën, lopen daarentegen aanzienlijk minder risico's', meldt KOBiZE.
Actief industriebeleid noodzakelijkDe auteurs benadrukken dat het model een nuttig instrument kan zijn voor overheidsbeleid. Op klimaatniveau wijst het op de noodzaak om belastingen op emissierijke technologieën te combineren met subsidies voor emissiearme technologieën. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat dit leidt tot een situatie waarin emissierijke economieën niet alleen belastingen moeten betalen, maar ook geld moeten genereren voor de transitie.
Sectoren met lage emissies, ondersteund door subsidies, ontvangen zo extra, ongerechtvaardigde winsten. De auteurs van het rapport benadrukken de noodzaak om te investeren in onderwijs en omscholing van werknemers om de verschuiving van middelen naar sectoren met lage emissies te versnellen.
Een actief industriebeleid zal eveneens een belangrijk element zijn, dat ertoe bijdraagt de transformatie op een duurzame manier uit te voeren – zonder hele regio’s of maatschappelijke groepen achter te laten.
Bruegel merkt terecht op dat de risico's die gepaard gaan met transformatie niet gelijk verdeeld zijn, wat de structurele ongelijkheden tussen economieën dreigt te vergroten. Deze verschillen komen voort uit verschillende economische structuren – terwijl Duitsland, Frankrijk en Zweden het relatief gemakkelijker vinden om over te stappen op een emissiearme economie, staan Polen, Bulgarije en Slowakije voor veel grotere uitdagingen , aldus KOBiZE.
Polen zou de uitstoot van haar economie tegen 2050 met 90 procent kunnen verminderen.KOBiZE wijst erop dat het Centrum voor Klimaat- en Energieanalyse (CAKE) aangeeft dat Polen de uitstoot van haar economie tegen 2050 met maar liefst 90 procent zou kunnen verminderen. De kosten van dit proces zullen echter hoger zijn dan in West-Europa, wat zich zal vertalen in een relatieve verzwakking van het concurrentievermogen.
De eenvoudigste reducties kunnen worden bereikt in de energiesector, maar investeringen in modernisering van gebouwen, transformatie van transport of emissiereductie in de landbouw zullen veel moeilijker zijn. Deze laatste zal volgens de prognoses de grootste bron van moeilijk te verminderen emissies blijven, waarvoor enige vorm van compensatie nodig is.
"Het is echter moeilijk om het volledig eens te zijn met Bruegels conclusies, die het tempo van de veranderingen in Polen lijken te negeren. Het aandeel steenkool in de binnenlandse energiesector daalde van ongeveer 70% in 2022 tot ongeveer 54% in 2024, wat een van de snelste reductieprocessen in Europa vertegenwoordigt. Dit geeft aan dat de Poolse economie niet alleen in staat is zich aan te passen aan de eisen van de transformatie, maar dat ze dat ook sneller doet dan vaak wordt aangenomen," benadrukt KOBiZE.
Volgens het Centrum betekent het klimaatbeleid dat in West-Europese zin is vormgegeven, waarbij de natuurlijke richting een verdere inkrimping van de industrie en een verschuiving van activiteiten naar diensten is, een onevenredige last voor Polen en de rest van de regio.
"Een dergelijk model schiet ook tekort in het oplossen van de Europese veiligheidsuitdagingen. We hebben een aanpak nodig die, naast decarbonisatie, de industrie versterkt, technologische onafhankelijkheid waarborgt, de investeringen in emissiearme technologieën verhoogt en de veerkracht van de gehele economie vergroot op klimatologisch, economisch en strategisch vlak", concludeert KOBiZE.
wnp.pl