Het recht op huisvesting en grondwettelijke grenzen

Artikel 65 van de Grondwet van de Portugese Republiek stelt het recht op huisvesting vast als een fundamenteel recht van sociale aard. Het erkent dat eenieder, voor zichzelf en zijn gezin, recht heeft op adequate huisvesting, met hygiënische en comfortabele omstandigheden, met behoud van de persoonlijke levenssfeer en de privacy van het gezin. Deze verankering, opgenomen in het kader van economische, sociale en culturele rechten, verplicht de staat om actief overheidsbeleid in de huisvestingssector te bevorderen, maar vormt geen onmiddellijk subjectief recht op toewijzing van huisvesting door de staat.
Dit is een norm van in wezen programmatische aard, waarvan de implementatie afhangt van overheidsbeleid, bestuurlijke beslissingen en de beschikbaarheid van middelen. De in de Grondwet verankerde sociale rechten, waaronder het recht op huisvesting, leggen de staat verplichtingen op om deze te bevorderen en te reguleren, maar ze verlenen niet automatisch materiële voordelen die individueel via gerechtelijke weg kunnen worden afgedwongen.
Volgens artikel 65.2 is de staat verantwoordelijk voor het plannen en uitvoeren van een huisvestingsbeleid dat aansluit bij de ruimtelijke ordening, het bevorderen van betaalbare en sociale huisvesting in samenwerking met lokale overheden, het stimuleren van particuliere initiatieven die ondergeschikt zijn aan het algemeen belang, en het ondersteunen van gemeenschapsinitiatieven en woningbouwcoöperaties. Deze taken zijn gericht op het creëren van structurele voorwaarden die een geleidelijke en gelijke toegang tot huisvesting mogelijk maken, maar impliceren geen directe en universele huisvestingsvoorziening.
Artikel 3 bepaalt ook dat de staat een huursysteem moet invoeren dat verenigbaar is met het gezinsinkomen en de toegang tot woningbezit moet bevorderen, wat de structurele en gemedieerde dimensie van het betreffende recht versterkt. Naleving van deze vereiste vereist regelgevingsmechanismen, prikkels en planning, maar vereist niet dat de staat huisvesting ter beschikking stelt als gegarandeerd individueel voordeel.
Paragraaf 4 introduceert de territoriale component en bepaalt dat de staat, autonome regio's en lokale overheden de regels voor het gebruik en de transformatie van stedelijk gebied moeten vaststellen, met name via planningsinstrumenten. Dit kader is essentieel om een stadsplanningsbeleid te waarborgen dat consistent is met huisvestings- en sociale doelstellingen, maar het blijft functioneren op het niveau van structurele planning, niet van directe voorziening.
Paragraaf 5 waarborgt de deelname van burgers aan de ontwikkeling van instrumenten voor ruimtelijke ordening, waardoor de participatieve en democratische dimensie van het huisvestingsbeleid wordt versterkt, zonder echter het programmatische karakter van de grondwettelijke verplichtingen op dit gebied te wijzigen.
Uit een analyse van de grondwettelijke tekst kunnen we concluderen dat de grondwetgever de staat wilde binden aan een sociaal georiënteerd, territoriaal gearticuleerd en wettelijk vastgelegd volkshuisvestingsbeleid, maar zonder burgers een onmiddellijk recht te geven op door de staat verstrekte huisvesting.
Elke interpretatie die stelt dat de staat wettelijk verplicht is om alle burgers van huisvesting te voorzien, mist daarom een wettelijke basis en is in strijd met de grondwettelijke logica van sociale rechten in Portugal. De verantwoordelijkheid van de staat is structureel, politiek en institutioneel, niet individueel, automatisch of onvoorwaardelijk.
“Volgens de Grondwet van de Portugese Republiek en de bepalingen van artikel 65 heeft de staat de plicht om voorwaarden te scheppen voor toegang tot huisvesting, door middel van overheidsbeleid, planning en institutionele steun, maar is de staat onder geen enkele omstandigheid wettelijk verplicht om rechtstreeks, automatisch of onvoorwaardelijk huisvesting te verstrekken aan nationale burgers.”
observador