De jaren van de tovenaar Rachel Morris: de gouden eeuw van de grote Britse magiër

Door MARK MASON
Gepubliceerd: | Bijgewerkt:
De man die als alchemist fungeerde voor Jacobus IV van Schotland – John Damian – had een geheim laboratorium in Stirling Castle. Daar bouwde hij een paar vleugels en probeerde hij vanaf de kasteelmuren te vliegen. Het zal je misschien verbazen dat die poging niet succesvol was.
Het experiment van Sir Isaac Newton
Damian kwam er met een gebroken dij vanaf. Maar we moeten er niet van uitgaan dat iedereen hem uitlachte – zijn overtuigingen waren volkomen normaal voor de 16e eeuw. Sterker nog, zijn inspanningen op het gebied van alchemie (het omzetten van onedele metalen in goud) werden geëvenaard door die van de wetenschapper Isaac Newton, rechts. En dan was er ook nog William Cecil, de belangrijkste adviseur van Elizabeth I. En, cruciaal voor Rachel Morris' boek over de magiërs van die tijd (lees: tovenaars in plaats van David Blaine), was er John Dee.
Dee, een andere adviseur van Elizabeth (hij leverde de wiskundige berekeningen waarmee haar zeelieden reizen naar de Nieuwe Wereld konden maken), was de beroemdste magiër van zijn tijd. Naast zijn alchemie-ervaring verkocht hij droominterpretaties en astrologische readings. Zijn kristallen bol en zwarte obsidiaan spiegel bevinden zich nu in het British Museum. Hij bezat tevens de grootste privébibliotheek van Engeland, met zo'n drie- tot vierduizend boeken.
Ongebruikelijk voor die tijd bewaarde hij ze op planken (kasten waren de norm), met de rug naar binnen gericht, aangezien titels destijds op de randen van de pagina's werden geschilderd. Dee tekende graag in de marges, die in die tijd juist voor dat doel bewust breed werden gelaten. Krabbelen was 'een teken van je liefde voor je boeken en een manier om je te verbinden... met alle lezers die daarna kwamen'.
Tovenaars uit de Elizabethaanse periode geloofden in astrologie, in machines met een perpetuum mobile (een perpetuum mobile), en in flessen die in de muren van een huis werden geplaatst om heksen te vangen voordat ze naar binnen konden. Sommige magiërs baseerden hun beslissingen op de 'zeef en schaar' – een zeef die tussen de bladen van een schaar werd gehouden, die dan mocht draaien terwijl je er vragen aan stelde. Dat was de hogere rang van tovenaar, let wel. Armere mensen moesten de 'sluwe mensen' raadplegen, beoefenaars die je konden voorzien van drankjes en tovermiddelen om liefde, zwangerschap, bescherming tegen het kwaad, enz. veilig te stellen. Sprookjes werden ook algemeen geloofd.
De Jaren van de Tovenaar is nu verkrijgbaar bij de Mail Bookshop
Hoe konden mensen in zulke onzin trappen? Verschillende verklaringen schoten me te binnen tijdens het lezen van dit boek. Een van de meer welwillende theorieën betrof de 'hemelglobe', een gewone globe gemonteerd in een buitenglobe waarop de sterren te zien waren. Die laatste kon je bewegen 'alsof je God was... terwijl je zag hoe de sterrenbeelden over het aardoppervlak trokken'. Dat moet een gevoel van controle over de gebeurtenissen hebben gegeven, en wie zou zich daar niet toe laten verleiden?
Op andere punten kun je echter niet anders dan concluderen dat de magiërs het probeerden. John Dee had een 'scryer' (medium) genaamd Edward Kelley, die hem hielp met de engelen te praten, aangezien hun boodschappen niet rechtstreeks aan Dee zelf verschenen. 'Hou Kelley Dee willens en wetens voor de gek?', vraagt Morris. 'Gebruikte hij drugs? Was hij geestelijk gestoord?' Of, zouden we eraan toe kunnen voegen, verdiende hij gewoon wat geld?
Van de Duitse goochelaar Heinrich Cornelius Agrippa werd gezegd dat hij 'zijn herbergrekeningen betaalde met munten die, hoewel ze van goud leken, later in hoorn veranderden'. Je zou dat een bewijs van tovenarij kunnen noemen. Of je zou het een goocheltruc van de modernere soort kunnen noemen, eentje met verf. En niet eens een bijzonder goed uitgevoerde.
Daily Mail




